Ze staat er onverzettelijk, al jaren. Ze heeft mijn hart gestolen al is ze duidelijk van heel andere afkomst. Het zou geen verschil moeten maken, maar haar wortels liggen ergens waar ik niet ben opgegroeid. Ze kent verhalen die ze me toefluistert wanneer ik bij haar ben en de wind zacht door haar haar waait, maar ik begrijp niet wat ze zeggen wil.
Heeft ze nog gezien dat er gezwommen werd in het water dat aan haar voeten ligt en was ze er getuige van dat er brand werd gesticht op het kunstwerk waar in het verleden water stroomde. Nu is het een plek in het Máximapark waar jongeren samenkomen en met een schuwe blik om zich heen kijken of niemand ziet wat ze doen. En zij heeft het gezien en ze wil me graag erover in vertrouwen nemen. Maar ik spreek haar taal niet.
Ik omvat haar gekromde lijf en hoewel ze stevig en van zekere omvang is voelt het goed om bij haar te zijn. Ieder jaar tooit ze zich voor mij met lentebloesem. Samen met haar staar ik over het Gat van Serton, ik mag op haar leunen als de kant glad is en bij haar schuilen als de wind door haar haar giert en de regen ons geselt. Zij geeft er niet om, ze is erger gewend. In weer en wind staat ze er, al tientallen jaren. Haar verweerde huid geeft haar de charme die ik haar toedicht en dat ze flink van omvang is deert me niet. Ze staat stevig verankerd in moeder aarde en biedt mij houvast als ik troost bij haar zoek.

Foto’s en tekst: Hans Peter van Rietschoten